Steven Deckers heeft een akkerbouwbedrijf waarin voornamelijk aardappelen, tarwe en koolzaad geteeld wordt. Op regelmatige basis maken ook gerst, korrelmaïs en suikerbieten deel uit van de rotatie. Hij huurt ook vaak percelen, waarbij een vaste teeltrotatie niet altijd mogelijk is. Op eigen percelen wordt de rotatie tarwe-gerst-koolzaad-aardappel vaak toegepast.
Op de kleinere percelen komen geen aardappelen, waardoor de voornaamste teelten daar tarwe en koolzaad zijn, met een ander gewas gecombineerd voor een voldoende ruime rotatie, zoals voederbieten. Indien de tussenzaai van een vanggewas zijn nut bewijst zal ook gerst in de rotatie opgenomen worden.
Om nitraatresidu's te verlagen op een aantal van zijn percelen, schakelde Steven al over op bemesting met enkel kunstmest, wat het gemakkelijker maakt de toe te dienen dosis exact te berekenen. Veel van deze percelen liggen in gebiedstype 3, waardoor de toegelaten gift al beperkter is. Bovendien geeft Steven al niet te veel meststof. Toch blijken de nitraatresidu's op deze percelen vrij hoog. Hij wil graag uitzoeken hoe dit komt en wat hij kan doen om de nitraatresidu's te verlagen. Daarom test hij samen met ons het gebruik van een tussenvanggewas uit.
Vanggewassen zorgen niet alleen voor bodembedekking (groenbedekker - minder onkruidgroei en erosie), maar ook dat residuele stikstof na de oogst van een hoofdteelt wordt opgevangen (vanggewas) en weer wordt vrijgegeven voor de volgende teelt (groenbemester). Als het vanggewas voldoende snel kan ontwikkelen (weersomstandigheden zijn hierin een bepalende factor), kan het deze functies ook in een kortere aanhoudperiode uitvoeren, als 'tussenvanggewas'. Meer info over (tussen)vanggewassen vind je in ons Kennispunt.
Wat komt hier net bij kijken?
We vergelijken verschillende grondbewerkingen voorafgaand aan de inzaai van het vanggewas, en volgen de gewasontwikkeling en nitraatresiduwaarden op. Steven legt daarvoor vier verschillende proefobjecten aan:
- een controle met graanstoppel,
- een object waar het vanggewas wordt ingezaaid na een grondbewerking,
- een object waar het vanggewas wordt ingezaaid na een andere grondbewerking,
- een object waar de grondbewerking wordt uitgevoerd, maar er geen vanggewas wordt ingezaaid.
Wat staat er op de planning?
Eind juli/begin augustus: de oogst van de wintertarwe; proefobjecten worden uitgezet en de eerste bodemstalen worden genomen
Begin augustus: de grondbewerkingen worden uitgevoerd en het vanggewasmengsel wordt ingezaaid
2de helft augustus: opvolging van de opkomst van het vanggewas
1ste helft september: opvolging van de gewasontwikkeling en het nemen van de tweede bodemstalen
1ste helft oktober: de 3de reeks bodemstalen wordt genomen en het vanggewas wordt ingewerkt
half oktober: de wintergerst wordt ingezaaid en proefobjecten worden opnieuw uitgezet
2de helft november: de vierde reeks bodemstalen wordt genomen
(in geval van een droge zomer zal de regenval ook gemonitord worden met een regenmeter)
Wat is er al gebeurd?
Door het late oogstseizoen van de tarwe kon de proef tussenvanggewas dit jaar pas eind augustus aangelegd worden.
22 augustus: Uitzetten proefobjecten en nemen eerste bodemstalen (N-index, meting startsituatie)
23 augustus: Uitvoeren bodembewerkingen (schijveneggen en diepwoelen) & inzaaien vanggewasmengsel.
Schijveneg
Diepwoeler
Zaaien: mengsel met 51% Japanse haver, 29% zonnebloem en 20% facelia.
24 augustus: 1ste bodemstaalname
Initieel zijn er al duidelijke verschillen te zien in de nitraatgehaltes van de objecten bij de start van de proef. Vooral in de nabijheid van de bomenrij aan de rand van het perceel (objecten 'Stoppel' en deels 'Diepwoelen') liggen de waardes hoger, zowel in de bovenste als de diepere lagen.
4 september: Opkomst vanggewasmengsel
20 september: Ontwikkeling vanggewas (ca. 4 weken na inzaai)
Door de grote tarweopslag is ook in de controle vlakken een groene mat te zien.
25 september: 2de bodemstaalname
Het object 'Stoppel' heeft nog steeds de hoogste stikstofinhoud. Tussen de overige objecten is geen groot verschil in inhoud gemeten. In de bovenste laag is een daling in nitrische N te zien.
10 oktober: TUM tussenvanggewas
Het thematische uitwisselingsmoment is doorgegaan op het overtuigingsveld te Beverst (Bilzen). Hier werd informatie gegeven over (tussen)vanggewassen door B3W begeleider Maxime Versluys. Steven Deckers gaf uitleg over zijn bedrijf en zijn ervaringen met vanggewassen. De proefobjecten werden bezocht en er werd uitleg gegeven over de bodemstaalnames. Meer info over de TUM is terug te vinden op de evenementenpagina.
12 oktober: Inwerken vanggewas
De verschillende objecten werden ingewerkt met een schijveneg.
15 oktober: 3de bodemstaalname
Er is een duidelijk verschil tussen de bodembewerkingen. Het nitraatresidu ligt hoger in de gediepwoelde objecten. Een duidelijk effect van het tussenvanggewas werd niet teruggevonden.
16 november: 4de bodemstaalname
Het object 'Stoppel' blijft de hoogste nitraatresiduwaarden vertonen, vooral in de diepere lagen. In de gediepwoelde objecten is wel een effect van het vanggewasmengsel Soil Cover te merken.
Conclusies
Over de hele lijn is duidelijk te zien dat het object 'Stoppel' steeds de hoogste nitraatinhoud heeft. Vermoedelijk is er hier een effect van de grasstrook en bomenrij aan die rand van het perceel, een trend die zich deels ook verderzet in het object 'Diepwoelen'. Centraler in het perceel is het verschil tussen de overige objecten beperkter. In alle objecten zien we een graduele daling van nitraatresidu's in het najaar, tot half oktober, waarna het inwerken van het vanggewas (schijveneggen perceel) opnieuw tot een toename leidde.
Vooral aan het einde van de tussenvanggewasperiode zien we een duidelijk verschil tussen de grondbewerkingen, met hogere nitraatresidu waarden na diepwoelen, vooral in de diepere lagen. Een effect van het tussenvanggewas is enkel te zien in het object diepwoelen + Soil Cover op 16 november, wanneer de gerst reeds opgekomen is. Een duidelijk positief effect van een tussenvanggewas komt in deze proef niet naar voren. Zoals op de foto's eerder te zien is was er een groene mat aanwezig in elk object (dus ook de negatieve controles van de stoppel en enkel de grondbewerking), dit door opschieten van tarwezaad (late oogst van de tarwe vanwege slechte weersomstandigheden). Aangezien deze tarwe zelf ook stikstof benut, kan dit het positieve effect van het tussenvanggewas vertroebelen. Wanneer door aanhoudende natte condities de oogst van de wintertarwe vertraging oploopt (met risico op schot en kortere periode voor tussenvanggewas om te ontwikkelen) is de inzaai van een tussenvanggewas niet interessant.
Dit overtuigingsveld wordt opgevolgd door B3W-begeleider Maxime Versluys (maxime.versluys@b3w.vlaanderen.be, 0479/07 92 64) van PIBO-Campus vzw.
Gelieve inloggen of registreren om commentaar te geven.